Heel veel van die woorden hebben we in onze schoolloopbaan geleerd. Toch is het niet altijd makkelijk om ze ten eerste te onthouden en ten tweede om ze uit elkaar te houden. Daarom zet ik hier nog even een aantal stijlfiguren op een rij.
Antithese: een zuivere tegenstelling (goed-fout)
Contaminatie: verwarren van twee begrippen (afdrukken, optelefoneren)
Eufemisme: iets mooier voorstellen dan het in werkelijkheid is (extra reistijd ipv vertraging)
Hyperbool: een overdrijving (ik heb een eeuw staan wachten)
Metafoor: soort beeldspraak waarbij geen vergelijkingswoord wordt gebruikt (voetbal is oorlog, het is hier een zwijnenstal,...)
Palindroom: keerwoord (lepel)
Paradox: schijnbare tegenstelling (een brandend stukje sneeuw)
Personificatie: een soort beeldspraak waarbij levenloze zaken iets menselijks krijgen (de bomen fluisteren mijn naam)
Pleonasme: herhaling van een gedachte met een bijvoeglijk naamwoord die niet nodig is (witte sneeuw)
Retorische vraag: een vraag waar het antwoord al in zit (zijn we hier niet al eerder geweest?)
Tautologie: herhaling van hetzelfde (gratis en voor niks)
Bronnen:
* http://www.scholieren.com/samenvatting/8360
* wikipedia.org
Geen opmerkingen:
Een reactie posten